Van gevoel naar onderbouwing: hoe evidence-informed werken écht werkt in de praktijk

In het onderwijs nemen leraren en schoolleiders elke dag talloze beslissingen die van invloed zijn op het leren van leerlingen. Die keuzes worden vaak gemaakt op basis van ‘tacit knowledge’: ervaring, intuïtie of wat in het verleden in de praktijk goed werkte. En dat is waardevol. Maar door wetenschappelijke kennis te betrekken bij beslissingen, didactiek en aanbod, kunnen scholen voortbouwen op die kennis waarvan uit onderzoek is gebleken dat die werkt. Op die manier kun je steviger onderbouwd werken aan onderwijsverbetering.
Tijdens de eerste masterclass van het Teacher in Residence (TiR)-programma stond precies dát thema centraal: hoe kun je als onderwijsprofessional evidence-informed werken? Wat houdt dat in? Hoe beoordeel je onderzoek op betrouwbaarheid en bruikbaarheid? En hoe leg je de verbinding met je eigen schoolcontext?
Wat is evidence-informed werken?
Evidence-informed werken betekent dat je onderwijsbeslissingen niet baseert op intuïtie, maar op een combinatie van drie soorten kennis:
- Wetenschappelijke kennis – inzichten uit onderzoek over wat werkt en waarom.
- Praktijkkennis – ervaring en vakmanschap van leraren en schoolleiders.
- Contextkennis – alles wat specifiek is aan jouw leerlingen, team en schoolomgeving.
Pas als deze drie kennisbronnen samenkomen, ontstaat een stevig fundament voor onderwijskwaliteit.
Evidence-informed werken betekent niet: blind onderzoek volgen. Het betekent: kritisch nadenken over hoe kennis uit onderzoek, praktijk en context elkaar versterken
Tijana Prokic Breuer, universitair hoofddocent aan de School of Business and Economics van de Universiteit Maastricht en mede-ONA-oprichter .
Research literacy: de basisvaardigheid voor elke leraar
De masterclass startte met het begrip research literacy: het vermogen om onderzoek te vinden, begrijpen, beoordelen en toepassen in de eigen praktijk. In de sessie leerden leraren en schoolleiders dat niet elk onderzoek even betrouwbaar of relevant is. De CLAIMS-checklist biedt houvast bij het beoordelen van evidence:
C – Conclusions: zijn de conclusies volledig en eerlijk gepresenteerd?
L – Limitations: wat zijn de beperkingen van het onderzoek?
A – Applicability: past dit bij mijn school en leerlingen?
I – Independence: is het onderzoek onafhankelijk uitgevoerd?
M – Methods: zijn de methoden helder en passend?
S – Sample: hoe representatief is de steekproef?
Met dit model leren de TiR-deelnemers de zogenaamde red flags herkennen in onderzoeksclaims. Bijvoorbeeld wanneer een uitgever zegt dat een methode “wetenschappelijk bewezen effectief” is, zonder dat duidelijk wordt hóe dat onderzocht is.
Het wordt daarmee ook duidelijk dat niet elk type onderzoek dezelfde vragen beantwoordt:
- RCT’s en meta-analyses helpen te begrijpen of iets werkt.
- Casestudies en interviews laten zien waarom en hoe iets werkt.
- Surveys en schooldata geven inzicht in waar en bij wie iets werkt.
Het gaat dus niet alleen om wat werkt, maar om wat werkt, voor wie, en waarom.

Van aannames naar analyse
In het tweede deel van de masterclass stond de probleemdefinitie centraal: het expliciet maken van de why. Elke onderwijsverbetering begint met een goed begrip van de context. Welke uitdaging wil je aanpakken? Welke aannames liggen eraan ten grondslag? En hoe weet je of die aannames kloppen?
Eén van de opdrachten:
- Breng de context van je school in kaart (leerlingpopulatie, wijk, data, observaties).
- Benoem welke problemen of kansen je ziet.
- Onderzoek met behulp van literatuur en data of je aannames houdbaar zijn.
Zo leerden de deelnemers hoe je van een onderbuikgevoel komt tot een onderbouwde analyse. Bijvoorbeeld: “We denken dat onze leerlingen moeite hebben met begrijpend lezen vanwege beperkte woordenschat.”
→ Klopt dat?
→ Wat zeggen de data?
→ Wat blijkt uit onderzoek over vergelijkbare situaties?
Door die vragen te stellen, leg je een stevige basis voor verandering.
Tacit knowledge: waardevolle, maar vaak verborgen kennis
Een belangrijk inzicht is dat veel kennis in het onderwijs impliciet is; het zit in de hoofden van leraren. Dat wordt ook wel tacit knowledge genoemd: ervaringskennis die moeilijk overdraagbaar is. In de masterclass werd besproken hoe je die kennis expliciet kunt maken, bijvoorbeeld door observaties, collegiale consultaties of door de werkwijze stap voor stap te beschrijven.
Door impliciete kennis zichtbaar te maken én te koppelen aan onderzoeksevidence, wordt het mogelijk om aanpakken te delen en te verbeteren. Niet alleen binnen één school, maar ook met andere leraren en scholen.

De ‘WHY’ als fundament van verandering
Een scherp geformuleerde why is cruciaal. Het zorgt voor richting, draagvlak en motivatie. Het maakt aannames toetsbaar en legt vast waarom een aanpak is ontwikkeld. In de woorden van een van de wetenschappelijke experts:
Zonder een helder waarom kun je later niet beoordelen of je aanpak het juiste probleem heeft opgelost.
In het TiR-programma vormt de why het eerste hoofdstuk van het handboek dat de ONA-scholen en -experts ontwikkelen: een overdraagbaar kennisdocument waarin context, probleemdefinitie en relevante evidence worden vastgelegd. Maar ook buiten het programma kan elke school dit principe toepassen: begin met de waarom-vraag, verzamel data, toets aannames, en onderbouw beslissingen met evidence.
Waarom evidence-informed werken ertoe doet
Evidence-informed werken vraagt tijd, reflectie en samenwerking, maar levert veel op:
- Sterkere onderbouwing van keuzes in de klas en op schoolniveau.
- Meer gedeelde taal tussen leraren, schoolleiders en onderzoekers.
- En bovenal: beter zicht op wat écht werkt voor jouw leerlingen.
De eerste TiR-masterclass maakte duidelijk dat onderzoek niet iets is “voor erbij”, maar een hulpmiddel om het onderwijs bewuster en effectiever vorm te geven. Uiteindelijk draait evidence-informed werken niet om papier of statistiek, maar om beter begrijpen waarom iets werkt – en hoe je dat kunt vertalen naar je eigen klas.