Ga naar de inhoud
Artikel

De kracht van de Theory of Change: zo ontwerp je een onderwijsaanpak die écht werkt

Een goed idee voor beter onderwijs is pas het begin. De echte uitdaging ligt in het ontwerpen van een aanpak die niet alleen goed voelt, maar vooral ook doelgericht en effectief is voor je doelgroep. En waarvan je kunt toelichten waarom deze onder welke condities werkt.  

Dát was precies het onderwerp van de tweede masterclass in het Teacher in Residence (TiR) -programma. Deze sessie draaide om het zichtbaar maken van de werkingslogica van onderwijsaanpakken met behulp van het Theory of Change-model. 

Van aannames naar logica 

Elke onderwijsaanpak, groot of klein, rust op aannames: “Als we X doen, dan verbetert Y.” Maar waarom zou dat zo zijn? Welke stap zorgt precies voor verandering? En hoe kun je dat toetsen? Het Theory of Change-model helpt om die redenering stap voor stap zichtbaar te maken. Het beschrijft de logische keten tussen: 

  • Wat je doet (activiteiten en ontwerpkeuzes),
  • Wat de beoogde verandering is (outcomes),
  • En welk effect dat uiteindelijk heeft (impact).

Door die keten expliciet te maken, wordt duidelijk waarom een aanpak werkt én waar nog onzekerheden of aannames zitten. 

Een Theory of Change dwingt je om niet te vertrouwen op onderbuikgevoel, maar om de logica van je aanpak te onderbouwen met data, theorie en ervaring.

De bouwstenen van een sterke aanpak: actieve ingrediënten 

Centraal stond de vraag: ‘Wat zijn de actieve ingrediënten van jouw aanpak?’ Dat zijn de kernelementen die het verschil maken; de bouwstenen zonder welke de aanpak zijn kracht verliest. 

Bijvoorbeeld bij leesonderwijs: 

  • Rijke teksten: leerlingen lezen betekenisvolle, thematische teksten die hun woordenschat vergroten.
  • Interactie: leraren stellen open vragen, voeren gesprekken over teksten en stimuleren actief denken.
  • Expliciete strategie-instructie: leerlingen leren denkstrategieën bewust toepassen

Zonder deze ingrediënten is de aanpak niet langer dezelfde. Ze vormen het hart van de “WHAT” in de Theory of Change. 

leesles groep 1/2 Alan Turing

Om die elementen te vinden, combineren de TiR-deelnemers praktijkkennis met wetenschappelijke onderbouwing. Daarbij geldt: 

  • Komt een element zowel uit praktijkervaring als uit onderzoek terug, dan is het een sterk ingrediënt;
  • Komt het alleen uit de praktijk, dan vraagt het om onderbouwing;
  • Komt het alleen uit onderzoek, dan vraagt het om vertaling naar context.

Mechanismen: waarom werkt het eigenlijk? 

Naast wat je doet, is het cruciaal om te begrijpen waarom dat werkt. Dat noemen we de mechanismen: de onderliggende processen die tot verandering leiden. 

Bijvoorbeeld: 

  • Leerlingen ervaren eigenaarschap omdat hun ideeën ertoe doen;
  • Ze raken gemotiveerd doordat teksten betekenisvol zijn;
  • Ze leren dieper nadenken door interactie en reflectie.

    Mechanismen maken de brug tussen activiteit en resultaat. Ze verklaren waarom de gekozen aanpak meer is dan een losse verzameling lessen. En waarom het in één context wel werkt, maar in een andere misschien niet. 

Doelen die richting geven én toetsbaar zijn 

Zodra de werkingslogica helder is, kun je nadenken over wat je wilt bereiken. In de masterclass worden drie soorten doelen onderscheiden, gebaseerd op het Theory of Change- en het EEF-model: 

  • Outputs: wat gebeurt er op korte termijn?
  • Bijvoorbeeld: alle leerlingen uit groep 3 nemen dagelijks deel aan een interactief voorleesmoment van 30 minuten.
  • Outcomes: welke veranderingen zie je op middellange termijn?
  • Bijvoorbeeld: alle leerlingen uit groep 3 vergroten hun actieve woordenschat met X-woorden en scoren minimaal 1 punt hoger op de leesmotivatie-enquête.
  • Impact: wat is het duurzame, langetermijneffect?
  • Bijvoorbeeld: leerlingen functioneren taalvaardiger in de maatschappij.

Door terug te redeneren vanuit impact (backward mapping), ontstaat een realistische route van ambitie naar actie. 

SMART en evidence-informed 

Goede doelen zijn SMART: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden. 
Maar binnen evidence-informed werken betekent SMART ook: 

  • Onderbouwd met onderzoek,
  • Afgestemd op de context,
  • En gekoppeld aan concrete indicatoren.

Een voorbeeld: 
“In groep 3 en 4 leest de leerkracht dagelijks minimaal 15 minuten interactief voor met rijke teksten, waardoor leerlingen in één schooljaar ten minste 150 nieuwe schooltaalwoorden leren.” 

Zo’n SMART doel maakt meteen duidelijk wat er wordt verwacht, hoe je het kunt meten en waarom het relevant is. 

Wetenschappelijk onderzoek helpt scholen op verschillende momenten in dit proces: 

  • Bij het formuleren van een realistisch einddoel (wat is haalbaar en maatschappelijk relevant?);
  • Bij het kiezen van tussenstappen die aantoonbaar bijdragen aan dat doel;
  • En bij het selecteren van indicatoren om voortgang te meten.

Zo ontstaat een aanpak die niet drijft intuïtie, maar op doordachte keuzes die aansluiten bij wat bewezen werkt. 

Van WHY naar WHAT: het TiR-handboek groeit 

Waar de eerste masterclass draaide om de WHY (het scherpstellen van het probleem), bouwt deze tweede masterclass daarop voort met de WHAT: het ontwerp, de werkingslogica en de doelen. De TiR-deelnemers werken nu aan het tweede hoofdstuk van hun handboek: een systematische beschrijving van hun aanpak, inclusief actieve ingrediënten, mechanismen en meetbare doelen. 

Voor andere scholen biedt dit inzicht in hoe je evidence-informed werken praktisch aanpakt: 

  1. Begin met het waarom (het probleem en de context).
  2. Ontwerp je aanpak rond de wat (de kernelementen en mechanismen).
  3. Formuleer duidelijke, meetbare doelen (SMART).
  4. En toets voortdurend of je aannames kloppen.

Onderwijs verbeteren begint bij reflectie, maar groeit door structuur. De Theory of Change biedt precies dat: een raamwerk waarmee ideeën veranderen in onderbouwde, overdraagbare aanpakken.  

Een goede aanpak voelt niet alleen goed, maar klopt ook logisch. Dáár begint duurzaam onderwijsontwerp.